De 2 kleuters des huizes gingen vandaag feesten bij oma en opa. Oma was eerder deze maand jarig en hun nonkel verjaarde afgelopen week. Hun nichtje en de 2 neefjes waren er ook. Na het eten kregen ze alle 5 water uit een plastic beker. Die bekers zijn er in alle maten en kleuren. Al snel begon er onder het kleine grut een spelletje. Een ware denkoefening.
De eerste zei fier: ‘Ik heb de citroentjesbeker want mijn beker is geel.’
Dat zette de overige kinderbreintjes aan het werk. Al gauw volgden een frambozenbeker en een mandarijntjesbeker. Maar wat te denken van die groene beker die er nog stond? Diepe plooien vormden zich in hun voorhoofdjes. We opperden dat het misschien een kiwibeker kon zijn om hen uit hun lijden te verlossen. Dat was buiten onze dochter gerekend.
‘Neenee papa, da’s geen kiwibeker, die is gemaakt van een boterham!’ Wij keken elkaar glimlachend aan. Ze had weer eens een blond moment hoor. Boterhammen zijn immers niet groen. Maar ik kon het niet laten om even te vragen hoe ze er bij kwam dat een groene beker gemaakt is van boterhammen.
Heel droogjes antwoordt ze ‘Een boterham wordt toch groen als je die een week in je brooddoos laat zitten hè mama’. Terwijl bekijkt ze me alsof ik het IQ van een kroonkurk heb. Het kind heeft gelijk. Wij keken elkaar verweesd aan en moesten even nadenken hoe we hier pedagogisch verantwoord op konden reageren.